Op het jaarlijkse congres van de Dairy Reproduction Council (DCRC) troffen 350 vruchtbaarheidsspecialisten elkaar medio november en stond alles in het teken van informatie-uitwisseling. Elite was aanwezig.
In een reeks online artikelen vat Elite de presentaties van een zestal specialisten samen. De zesde presentatie wordt in dit artikel samengevat en werd gegeven door Mike van Amburgh van universiteit Cornell.
Het uiteindelijke doel van de jongveeopfok is met de laagst mogelijke kosten in zo min mogelijk tijd kwaliteitsvaarzen laten afkalven.
Om kwaliteitsvaarzen op te fokken in bij voorkeur minder dan 24 maanden, is het enorm belangrijk te weten dat het management van de opfok grote invloed heeft op productiecapaciteit en de gebruiksduur later. Uit een studie die is gedaan aan de universiteit Cornell, is gebleken dat de productie in de eerste lactatie voor 42 procent afhangt van de voedingsstoffenopname in de melkfase als kalf. Uit de studie bleken geen genetische invloeden op de productie in de eerste lactatie.
Streefwaarden voor de opfok
Zorgvuldig managen van de biestverstrekking is buitengewoon belangrijk. Als een kalf te weinig of geen goede biest binnenkrijgt vermindert dat het latere productiepotentieel. In ieder geval moet een kalf in het eerste levensuur vier liter biest krijgen. Belangrijk is dat de biest die gevoerd wordt binnen 12 uur na het afkalven wordt gemolken. In de vier dagen vanaf de afkalving moet nog colostrale melk gevoerd worden. Biest beschermt de darm namelijk tegen indringen van ziekteverwekkers en stimuleert de oppervlaktevergroting van de darmslijmhuid waardoor voedingsstoffen sneller en in grotere hoeveelheden opgenomen kunnen worden. Na de biestperiode is volle melk voeren het best. Kies voor kunstmelk met de verhouding 28 : 20 als volle melk voeren geen optie is.
Belangrijk: de dagelijkse hoeveelheid melk die het kalf opneemt moet worden afgestemd op klimaatomstandigheden en het gewicht van het kalf. In de zomer is met klimaatregeling (ventilatoren) in de stal duidelijk meer groei en/of voerefficiëntie te bereiken.
Door het toevoegen van smaakstoffen aan de kalverstarter is de acceptatie ervan door de kalveren duidelijk te verbeteren en de opname te verhogen. Optimale kalverstarter bevat 25 procent ruw eiwit, 21 procent zetmeel, 15 procent suiker en 10 procent ADF (5 procent oplosbare vezels).
Als alles in de opfokfase juist is afgestemd, dan zouden vaarzen in hun eerste lactatie ongeveer 80 procent van de productie van de meerkalfskoeien moeten geven.
Tekst en foto’s: Gregor Veauthier