Op 22 maart vond het Feed Fats Seminar plaats. De boodschap was dat vetten in het voer alle behalve negatief zijn. Vetten zijn juist essentieel voor het optimaal voeren van melkkoeien, maar ze worden vaak nog vergeten.
Het belang van vetten in melkveevoeding wordt dikwijls onderschat. Daarom ging Dr. Richard Kirkland van Volac Wilmar in zijn lezing op het Feed Fats Seminar in op de basisprincipes van het voeren van vetten: vet is een essentieel voedingsmiddel en vormt in ruwvoer meestal zo’n 3 tot 3,5 procent van de drogestof. Koeien hebben echter zes tot acht procent vet in de drogestof nodig om hun productie op peil te houden. Daarbij is het belangrijk dat de voervetten pensbestendig zijn. Onbestendige vetten omhullen de vezels in het voer en binden mineralen zoals bijvoorbeeld magnesium. Bovendien worden bacteriën in de pensflora gedood waardoor minder ruwe vezels verteerd kunnen worden.
Van betekenis zijnde vetzuren
De drie belangrijkste vetzuren in de melkveevoeding zijn volgens Kirkland:
- Palmitinezuur (C16:0) verzadigd
- Oliezuur (C18:1) onverzadigd
- Linolzuur (C18:3) onverzadigd (Omega-3)
In snijmaïs en kuilras zijn deze vetzuren echter niet voldoende voorhanden en moeten dus bijgevoerd worden. Daarbij moet er rekening mee gehouden worden, dat de verteerbaarheid van vetzuren afneemt bij meer opname. Stearinezuren (C18:0) zijn over het algemeen moeilijk te verteren. Daarom moet het middel dat je toevoegt aan het rantsoen een hoog gehalte C16:0 ten opzichte van C18:0 hebben. Vetten die de pens verlaten stellen zichzelf samen uit verzadigde vrije vetzuren, dat zou voor 1/3 palmitinezuur en voor 2/3 stearinezuur zijn.
Vruchtbaarheid en melkvetproductie
Uit een onderzoek is gebleken dat C16:0 en C18:0 de ontwikkeling van eicellen kunnen hinderen (dosisafhankelijk). C18:1 daarentegen, stimuleert juist de ontwikkeling van eicellen en werkt de negatieve effecten van de andere twee vetzuren bovendien tegen. Het als hoofdvetzuur beschouwde C16:0, wordt strategisch gebruikt om de melkvetproductie te verhogen. Daarbij heeft dit C16:0 een positief effect op het energietekort na het afkalven waardoor het minder ernstige mate aanneemt. Deze koeien verliezen minder snel lichaamsgewicht door bijvoeren van palmitinezuur.
Vervolgens legde Kirkland uit dat vet meer is dan enkel een energiebron. C16:0 en C18:1 spelen sleutelrollen en door het bijvoeren ervan doelgericht de productie en vruchtbaarheid van de melkkoeien verbeteren.
Tekst: L. Verfürth – Foto: Christine Stöcker