Onlangs troffen adviseurs en wetenschappers elkaar in Chicago om met elkaar de managementeffecten in de jongveeopfok te bediscussiëren. Zoals het altijd gaat als experts uit de VS aan de ronde tafel zitten, gaat het uiteindelijk om de opfokkosten, dan wel om de uiteindelijke winst die een opgefokt dier als melkkoe brengt. Elite was bij de 32e Discover-conferentie en doet verslag.
Onderzoek naar de opfok van jongvee is in de laatste jaren genoeg gedaan. Maar meestal stopt de interesse van de wetenschap bij het moment van spenen. Vanaf dat moment is er in zijn algemeenheid vaak een tekort aan aandacht voor de opgroeiende kalveren. Zijn de kalveren van de melk en eenmaal in grote groepen gehuisvest, dan moeten de dieren zich maar redden. Tot aan afkalven, en dan krijgen ze pas weer de volle aandacht. Dit geldt bovenal in tijden van slechte melkprijzen, als er op alles wordt bespaard en in het bijzonder op arbeid. Juist in hun jeugd hebben dieren de grootst mogelijke aandacht nodig.
De vereniging van wetenschappers op het gebied van de melkproductie (American Dairy Science Association), greep de Discover-conferentie voor het eerst als gelegenheid aan om de opfokperiode na het spenen te belichten.
Eenduidig waren de wetenschappers over de doelen binnen de jongveeopfok:
- Opfokken van kwalitatief hoogwaardige vaarzen moet in zo min mogelijk tijd met zo min mogelijk kosten;
- Met het aantal ‘onbenutte’ vaarzen bedoeld men de dieren die überhaupt nooit afkalven of die de eerste lactatie niet volbrengen. Dit aantal moet geminimaliseerd worden;
- Vanaf de geboorte af aan, moet het ieder vrouwelijk kalf mogelijk gemaakt worden, haar genetische potentieel optimaal te benutten.
Uit economisch oogpunt zou de focus bij alle managementmaatregelen moeten liggen op ‘return on investment’. Hoe meer melk de opgefokte vaarzen geven in hun leven als melkkoe, des te meer waardevolle kalveren ze op de wereld zetten en des te lager de opfokkosten ten opzichte van de omzet zullen uitvallen en des te meer economisch de opfok is. Hoe zijn deze doelen bereikbaar en welke hindernissen moeten weggenomen worden?
Pas in de derde lactatie volgroeid
Jim Drackley, Universiteit Illinois, wees erop dat intensief gevoerd jongvee de genetisch vastgestelde grootte (frame) eerder haalt dan jongvee waarbij de voervoorziening krap is.
Daarbij moet in ogenschauw worden genomen dat het skelet en de organen zich niet gelijktijdig ontwikkelen. Het snelst na de geboorte ontwikkelt zich het zenuwstelsel, gevolgd door het skelet. De spieren groeien langzamer dan de botten. De vetdepots vormen zich pas tegen het einde van de opfokfase, als de spieren zich bijna volledig ontwikkeld hebben. Zodoende hebben jonge dieren ook de schijn eerst het frame te ontwikkelen en daarna pas in omvang te groeien.
Een (toekomstige) melkkoe is pas aan het begin van de derde lactatie 100 procent volgroeid. Geslachtsrijp zijn ze al als ze 45 tot 50 procent van hun uiteindelijke gewicht bereiken. Bij jongvee van het Holstein-ras (700 tot 750 kg levend gewicht) is dat dus tussen 320 en 350 kg het geval. Zodra de dieren 55 procent van hun uiteindelijke gewicht hebben (385 tot 410 kg) moeten ze geïnsemineerd worden. Bij de eerste afkalving moeten ze vervolgens 92 procent van het uiteindelijke gewicht hebben en dus tussen 640 en 690 kg wegen.
850 gram groei per dag
Om de voornoemde streefwaarden te bereiken, moeten dieren gemiddeld 850 gram per dag groeien vanaf de eerste levensdag. Gezien deze groei in de zoogperiode niet gerealiseerd wordt, moeten ze na het spenen in bepaalde fases dus meer groeien. Bij intensieve en optimale voeding kan dat. De aanname dat rondom 1.000 gram groei per dag tot een minder goede ontwikkeling van het uierweefsel leidt, geldt voor Holsteins ook. Zo achterhaalde Kristy Daniels van de Virginia Tech Universiteit.
In de dagelijkse praktijk is de situatie te vaak dat vooral het oudere (dragende) jongvee krap van voer wordt voorzien om vervetting te voorkomen. Het kan zeker nodig zijn dieren in dat opzicht wat te ‘remmen’, maar niet in de laatste drie maanden van de dracht. Ook hoogdragende vaarzen moeten in de laatste weken voor het afkalven intensief gevoerd worden. Naast dat ze zelf nog groeien, is er ook nog een foetus dat voeding nodig heeft en ontwikkelt zich het uier en ook daarvoor zijn extra nutriënten nodig.
Hitte- en koudestress
De groei van een kalf of pink wordt niet alleen door de voeding bepaald, maar ook zeker door de huisvestingsomstandigheden en door omgevingsinvloeden, onder meer het klimaat. Zowel hitte- als koudestress beïnvloeden de stofwisseling en de reproductiecyclus. Jaymelynn Farney van de Kansas State Universiteit voerde op het congres aan dat de voeropname bij hittestress zakt met tot wel 23 procent. Tot wel 40 procent van de pinken krijgt te maken met eierstokcysten en ook het aantal vroegtijdige embryonale abortussen neemt toe met een toenemende omgevingstemperatuur. Koudestress geeft weer andere symptomen. Ook gevolgen van luchtwegaandoeningen moeten volgens Farney niet onderschat worden. Deze aandoeningen resulteren in minder groei en in het ergste geval uiteindelijk tot noodzakelijke afvoer van jongvee. Voldoende frisse lucht in de jongveestal en gezonde longen zijn twee van de belangrijkste aspecten voor een goede jongveeopfok.
De meeste luchtwegaandoeningen treden op in de eerste 150 levensdagen.
Ook onvoldoende ruimte in de stal kan uiterst contraproductief uitwerken op de kwaliteit van het opgefokte jongvee. Dat de plaats in de sociale rang van een melkkoe in haar koppel een belangrijke rol kan spelen in haar prestaties, is al vaker dan eens bewezen. Ranglage koeien komen altijd als laatst, bij het vreten aan het voerhek en bij het kiezen van de ligplaats. Bij menigeen onbekend is dat deze rangorde-perikelen ook in de jongveestal, ook in een groep met even oude dieren, wel degelijk aan de orde zijn. Het beïnvloedt zelfs het moment van geslachtsrijpheid. Ranglage dieren zijn iets later (16 dagen) geslachtsrijp. Daardoor hebben ze minder en kleinere follikels dan ranghoge dieren. Er zijn experts die verwachten dat met de hulp van genomica meer op temperament geselecteerd zal gaan worden. Dat kan dus ook tot betere vruchtbaarheidsprestaties leiden.
Op de enorm grote negatieve invloed van stress in de opfok verwees ook Trevor deVries (Universiteit van Guelph). Aan de hand van meerdere studies kan hij aantonen dat jonge kalveren al snel leren het rantsoen uit te selecteren. Zodoende adviseert deVries bij een krappe verhouding tussen voer- en ligplaatsen in de jongveestal, altijd te zorgen voor vers en intensief gemengd TMR aan het voerhek. In het bijzonder als de voersamenstelling verandert.
Al voor de eerste afkalving droogzetten
Mastitis bij vaarzen was tevens een thema dat op de conferentie intensief bediscussieerd werd. Steve Nickerson, Universiteit van Georgia, verwees in dat kader op het grote aantal subklinisch geïnfecteerde uiers. Bijvoorbeeld in het zuidoosten van de VS (vochtig en warm klimaat), 30 procent van de uiers is daar geïnfecteerd met S. aureus.
Tot 60 procent van de hoogdragende vaarzen kan (bij weidegang) al voor het afkalven subklinische mastitis hebben.
De ziekteveroorzakers worden vaak door vliegen (bij weidegang) overgebracht. Nickerson adviseert de hoogdragende vaarzen drie weken voor het afkalven te behandelen met antibiotica als er veel problemen zijn met vaarzenmastitis. Een alternatief is, als omgevingskiemen veelvuldig aangetoond worden, een speen sealer gebruiken.
Voersupplementen
Met beide maatregelen zijn hoge genezingspercentages te bereiken (meer dan 89 procent). Tip: Omdat vaarzen die nog moeten afkalven zich niet graag aan het uier laten behandelen, is het raadzaam deze dieren drie tot vier weken voor de berekende afkalfdatum in een behandelbox te onderzoeken op klauwen en uier. Zo verminder je stress kort voor het afkalven. De uiergezondheid van deze groep dieren kan ondersteund worden met voersupplementen met seleen, vitamine E, ß-Carotine/vitamine A, koper en zink. Ook het voersupplement OmniGen-AF heeft een aangetoonde positieve werking.
Welke effecten verschillende ziekten kunnen hebben, vertelde Michael Overton van Elanco Animal Health aan de hand van testdata van grotere testkoppels in de VS. In de data-analyse zijn gegevens van in totaal 13.725 vaarzen meegenomen. Bij minimaal 10,9 en maximaal 53,3 procent van alle dieren werd in de opfok minstens eenmaal een luchtwegaandoening vastgesteld. Trad deze aandoening al vroeg op, in de eerste 150 levensdagen (5 maanden), dan was er sprake van een aanzienlijk hoger uitvalsrisico (plus 22 procent). Bovendien deden deze dieren het qua vruchtbaarheid en melkproductie ook minder goed. Ook werd het effect van diarree onderzocht. Diarree heeft dezelfde negatieve effecten, maar niet in dezelfde mate als luchtwegaandoeningen.
Genomica: Vroeg selecteren kan in het voordeel zijn
Dat het lonend kan zijn genetisch minder waardevolle dieren al vroegtijdig uit te selecteren, presenteerde Dan Weigel van Zoetis. Dat veel oudmelkte koeien nog altijd te vroeg worden afgevoerd, plaatste hij als kritische nood. Met het inzetten van genomica zou dat in aanzienlijke mate voorkomen kunnen worden. Met genomica is het immers mogelijk de nog jonge kalveren op te sporen die later, na de eerste afkalving, mogelijk vaker ziek zijn of slechts een gelimiteerde gebruiksduur zullen hebben. Aanknopingspunten ziet Weigel vooral in de uiergezondheid, het optreden van metritis de drachtpercentages. Door het selecteren van het jongvee is op korte tot middenlange termijn het jongveebestand te verkleinen wat zich vertaalt in een hoger renderende melkproductie.
Melkveehouder Brad Nobush van Nobush Dairy met 730 HF-koeien, is van mening dat met genetica nog veel te winnen is. Hij ging in op de genetica van de stier. De meeste vooruitgang, als het gaat om een langer levende koe, is te behalen met selecteren van de goede stieren. In die zin is Nobush kritisch op de fokkerij-organisties die volgens hem stieren scoren en categoriseren op een mix van verschillende kenmerken. Dat mag misschien resulteren in kleine genetische stapjes voorwaarts op verschillende aspecten, maar niet in duidelijke verbetering van de belangrijkste op zichzelf staande kenmerken.
Afkalven op 22 maanden
Mike van Amburgh presenteerde een omvangrijke analyse van de data van twee omvangrijke studies. In de eerste studie werden de productiedata van 2.519.232 eerstekalfs koeien uit 937 koppels geanalyseerd. In de tweede studie betrof het data van 69.000 vaarzen.
Resultaten: Het is zinvol jongvee intensief op te fokken en zo vroeg mogelijk te laten afkalven. Intensief opgefokte vaarzen die tussen 20 en 22 maanden voor het eerst afkalfden gaven uiteindelijk de meeste melk. Dat is met zekerheid te verklaren door een hoger aantal lactatiedagen.
Des te vroeger de vaarzen afkalven, des te hoger de uiteindelijke levensproductie.
Volgens Van Amburg is er bij zeer intensief opfokken, in vergelijking tot voor het eerst afkalven op 26 maanden, tot 20 procent op kosten te besparen. Greg Bethard, consultant bij G&R Dairy Consulting, wees er in dat kader op dat bij een ALVA onder 24 maanden, slechts rond 72 procent van het melkkoeienbestand aan vrouwelijk jongvee nodig is bij een vervangingspercentage van 30 procent. Dus voor iedere 100 koeien zijn er 72 kalveren en/of pinken nodig.
Samenvatting
Op één punt waren alle aanwezige wetenschappers en experts het eens: De opfok van het jongvee verdient meer aandacht. Nog altijd leiden fouten in het management tot onvolledige benutting van het genetische potentieel. De kleinste nalatigheden in de opfok kunnen er toe leiden dat de toekomstige vaarzen onvoldoende zijn voorbereid op de start van de eerste lactatie. Uiteindelijk brengt dat het risico met zich mee dat jonge dieren vroegtijdig de stal weer verlaten en dat kost onder de streep simpelweg geld.
Tekst: Gregor Veauthier – Foto: Jim Drackley
Bron: 32nd ADSA Discover Conference: Dairy Replacement Heifers: Transitioning from Weaning through First Lactation