Een totaal gemengd rantsoen (TMR) wordt al lange tijd gebruikt om herkauwers consistent een mix van hoge kwaliteit aan te bieden. De kwaliteit van het voer kan echter beïnvloed worden door seizoensveranderingen.
Tegenwoordig bestaat het TMR meestal uit meerdere soorten ruwvoer, waarvan een groot deel kuilvoer. Dit zorgt meestal voor een vochtgehalte tussen de 20 en 60 procent. Hoge temperaturen in de zomer kunnen ervoor zorgen dat bacteriën, wilde gisten en schimmels in kuilvoer gaan groeien. De warmte zorgt voor secundaire gisting en verhitting.
De hitte van deze nagisting is vooral schadelijk voor dieren die last hebben van hittestress. Koeien krijgen al last van hittestress vanaf ongeveer 21 graden. Dit komt doordat het grote dieren zijn die zelf ook warmte produceren tijdens de vertering van voer. Door hittestress vermindert de eetlust en daalt de melkproductie.
Het vers en koel houden van het voer kan hier tegen helpen. De houdbaarheid van de brok en het zorgen voor zo klein mogelijke hoeveelheden gisten en schimmels zijn belangrijk voor de droge stof opname. Het zorgt ook dat het dier minder slechte bacteriën binnenkrijgt. Deze kunnen dan de fermentatie vertering in de maag niet belemmeren.
TMR evalueren
Om mogelijke problemen met het voer tijdens de zomer te voorspellen en voorkomen, is het verstandig om het rantsoen te evalueren. Als de huidige mix al opwarmt tijdens koelere temperaturen, zal dat proces tijdens warmere dagen alleen nog maar versnellen.
Het bekijken van de huidige voermonsters en het analyseren van de pH, het vocht-, zuur- en ruw as gehalte en het aantal schimmels en gisten kan informatie geven over de kwaliteit van het voer.
- Een abnormaal hoge pH kan wijzen op instabiliteit en slechte fermentatie na de oogst.
- Een te laag vochtgehalte kan leiden tot verminderde verpakkingsdichtheid en fermentatieactiviteit. Hierdoor neemt de kans op overmatige gist- en schimmelgroei in het voer in een vroeg stadium toe.
- Zuurprofielen kunnen de pH verder verklaren en aanwijzingen geven over de kwaliteit en stabiliteit van het voer.
- Een hoog ruw asgehalte betekent meestal dat er meer grond in het voer zit. Grond draagt veel bacteriën die de fermentatie sterk veranderen.
- Telling van gisten en schimmels kan in een laboratorium worden gedaan en is direct gekoppeld aan hoe lang het voer stabiel blijft.
Ideaal is om elke dag 6 tot 8 centimeter van het hele oppervlak van de kuil te halen. Zo wordt het voer minder aan zuurstof blootgesteld. Het tempo waarmee het voer verwijderd wordt kan van tevoren berekend worden. Het meten van de temperatuur in de kuil kan informatie geven over de kwaliteit van het kuilbeheer.
Stabilisator
Met een stabilisator kan de groei van schimmels en gisten vertraagd en de temperatuur van het voer gehandhaafd worden. Vaak bestaat een stabilisator uit één tot vier soorten zuren die de pH verlagen. Daardoor kunnen wilde gisten en schimmels niet groeien. Een mengsel van zuren werkt vaak het best, doordat verschillende zuren effectief zijn tegen verschillende organismen. Een typisch poedermengsel bevat propionzuur, azijnzuur, benzoëzuur en citroenzuur.
Conserveringsmiddelen zijn ook een mogelijke stabilisator. Dit zijn zwavelhoudende antioxidanten die blootstelling aan zuurstof verminderen. Zonder zuurstof kunnen de gisten en schimmels zich niet vermenigvuldigen.
Bron: Progressive Dairy