Donderdag 12 januari vond de eerste Elite Studiedag Koemanagement in Nederland plaats in Hotel De Wageningsche Berg in Wageningen. Vier sprekers uit de USA, Canada en Duitsland gaven tips over thema’s rondom stofwisseling, vruchtbaarheid, fokken op functionaliteit alsook praktisch koppelmanagement. De zaal was gevuld met ruim 80 bezoekers.
Wat kunnen we leren van het gedrag van de koe? Deze vraag stelde Trevor deVries (Universiteit Guelph, Canada) centraal in de eerste voordracht van de studiedag.
Om van het gedrag van de koe te kunnen leren, moet eerst duidelijk zijn wat de monitoring van koegedrag ons kan opleveren. Daarbij is koeien die kampen met gezondheidsproblemen eruit filteren de hoofdzaak. Daarnaast kunnen sensoren hulp bieden bij het opsporen van huisvestingsproblemen. Denk aan ligboxenafstellingen of de lay-out van de loopgangen. De data kunnen helpen de stal zo aan te passen, dat het de koeien er beter vergaat. Sensoren worden vooral zinvol als de koppels zoveel groter worden dat het gedrag redelijkerwijs met de ‘blote’ ogen niet meer te volgen is. Gezien het gedrag van een koe over de dag behoorlijk kan verschillen, is een eenmalige waarneming door de veehouder of herdmanager niet toereikend om een objectief beeld van het gedrag te krijgen. Aan de hand van onderzoeken kan DeVries bijvoorbeeld aantonen dat, om een zekere waarde voor het herkauwgedrag vast te stellen, men gemiddeld 50 keer per dag de koe visueel moet bekijken. Belangrijke en zinvolle gedragsparameters zijn voor DeVries het vreten en herkauwen. Met dit gedrag is onder meer vroegtijdig een verandering in de drogestofopname op te merken en daarmee het risico op een ontsporing van de stofwisseling. Zo hadden koeien die na het afkalven subklinische ketose kregen, al een week voor en twee weken na de geboorte een verminderde voeropname. Naast de verminderde opname toonden deze koeien ook afwijkend vreetgedrag. Ze bezochten het voerhek minder vaak. Bezochten ze het voerhek 10 keer minder, dan was het risico dat ze subklinische ketose kregen 3,5 keer groter.
Niet minder dan +1.000 kg melk
De Duitse onderzoeker Dr. Sven König (Universiteit Giessen, Duitsland) gaf op de Elite-studiedag een aantal tips mee voor de moderne fokkerij van de Holstein-koe. König benadrukte daarbij dat fokkerij pas op lange termijn het verschil op koppelbasis maakt. Desalniettemin blijft het een belangrijk managementonderdeel. Huidig staat in de fokkerij vooral de verbetering van de koegezondheid in de belangstelling. Aanvullend wees König op de geringe heritabiliteit (erfelijkheid).
Bij vijf (bijvoorbeeld afkalfproblemen) tot tien (bijvoorbeeld wittelijndefect) procent erfelijkheid duurt met fokkerij de gezondheid verbeteren erg lang. König beviel aan doelgericht op het gezondheidskenmerk te focussen dat binnen het bedrijf de meeste problemen veroorzaakt. Fokken op dit kenmerk zou je zo’n vier tot vijf jaar moeten doen. Vervolgens zou je je op een ander gezondheidskenmerk moeten gaan richten. Als voorbeeld haalde König een koppel aan met te hoge celgetallen die, door te fokken met uiergezondheid als zwaartepunt, na enkele jaren een duidelijk gedaald celgetal had. Ligt de focus bij te veel kenmerken, dan werkt dat aanzienlijke vooruitgang van op zich zelf staande kenmerken tegen (Pimental en König, 2013).
Onafhankelijk van op welk kenmerk gefokt wordt, zou naar König’s mening het productieaspect niet buiten acht gelaten moeten worden. König geeft mee alleen stieren te kiezen met +1.000 kg melk. König:“Zet in op Allrounders, er zijn genoeg stieren met +1.000 kg melk en zeer goede functionele kenmerken.”
Te vette koeien hebben het moeilijk
Dr. James Drackley (Universiteit van Illinois, USA) kent als zeer ervaren wetenschapper in de voeding van Holstein-koeien de discussie rondom de hoogproductieve koeien en de problemen die het meebrengt voor gezondheid en vruchtbaarheid. Hij begon zijn presentatie met onderzoeksresultaten van praktijkbedrijven die bewijzen dat koppels met gemiddeld meer dan 40 kg melkproductie betere reproductieresultaten kunnen hebben dan koeien in koppels met minder productie. In de koppels met 40 kg had 77,6 procent weer een actieve cyclus op de 65e lactatiedag tegen 72,2 procent in koppels met een productie van 32,2 kg. Van de koeien met meer dan 40 kg productie had 39,3 procent een positieve drachtscan op 30 dagen na de inseminatie tegen 37,2 procent bij de koeien met 32,1 kg productie.
Doel BCS
Klaarblijkelijk is het dus veel meer afhankelijk van het management of (en met hoeveel succes) een koe de lactatie kan starten zonder stofwisselingsproblemen en de gevolgen daarvan. Het valt of staat met het zorgen dat de koe juist voorzien is voor ze afkalft. Alle koeien streven gedurende de lactatie namelijk hun ideale conditie (doel BCS) na. Te dunne koeien worden daarom vetter en te vette koeien worden dunner om deze doel BCS te bereiken. De te vette, de vrijwel stabiele en de te dunne koeien bereiken hun doel BCS bij gelijke voeding allemaal tussen de 14e en de 20e lactatieweek. De doel BCS was 20 jaar terug hoger dan nu. Uit onderzoeken uit 1990 bleek een doel BCS van 3,0. Met dezelfde studiemethode wordt nu een doel BCS van 2,5 gevonden (Garnsworthy).
Te rijk gevoerd is niet altijd te hoge BCS
Koeien die bij afkalven te vet zijn (BCS 4 tot 5 (max.: 3,5)) hebben extreem veel problemen bij de mobilisatie van lichaamsvet. Het teveel aan lichaamsvet lijdt tot een verminderde drang tot voeropname. Het vetdepot zendt signaalstoffen (NEFA: hoge NEFA-waarden in bloed leidt tot meer ketonlichamen in bloed, meetbaat als BHBA à controle in stal via BHBA-test (ketosetest)) uit. Een vette koe gaat na het afkalven, in tegenstelling tot haar dunne collega’s, niet vreten en raakt zo in een wezenlijk grotere negatieve energiebalans (NEB) met als gevolg leververvetting, ketose, lebmaagverplaatsing verminderde vruchtbaarheid, afvoer, et cetera. Dat een koe te rijk is gevoerd in de droogstand, wil niet altijd zeggen dat ze ook daadwerkelijk te vet is. Een te rijk gevoerde Holstein-koe slaat ook vet op in lichaamsdelen waarbij het van buiten niet zichtbaar is.
Droge koeien in groepen
James Drackley adviseert vervolgens een begrensde energievoorziening (gebaseerd op circa 10 kg melk) in de droogstand, daarbij moet de drogestofopname hoger zijn, maar constant blijven. Dat is bij een systeem met één voergroep binnen de groep droge koeien te bereiken door het rantsoen te verdunnen met 4 tot 5 kg hoogkwalitatief gehakseld stro. Daarbij is het belangrijk in de vroege lactatie het gelijke (smakelijke) ruwvoer te blijven voeren, zodat de pens niet nog eens hoeft om te schakelen. Dat voorkomt stress. Wil je dat niet, dan is volgens Drackley twee voergroepen onder de droge koeien het enige goede alternatief.
Zo min mogelijk werk met 2.000 koeien, en uitdagingen zoeken
“Niet doen wat iedereen doet”, is de lijfspreuk van Tjeerd Terpstra. Hij werd geboren in Nederland, had een melkveebedrijf en verhuisde 20 jaar terug naar Mecklenburg-Vorpommern om daar zijn bedrijf voort te zetten. De planning is 2.000 koeien melken in 2018. Het hele gezin is daarbij betrokken. Terpstra’s vrouw en zoon hebben een rol in het bedrijf, zijn beide dochters zijn dierenarts en houden zich ook bezig met de gezondheid van de koeien op het bedrijf. Terpstra heeft Fleckvieh-koeien omdat het ongecompliceerde koeien zijn. Dat Holstein-koeien mogelijk meer produceren weegt voor de voormalige Holstein-fokker niet mee. Terpstra: “Van alleen de melk kan men vandaag de dag niet rondkomen.” Hij wil zijn kalveren ook kunnen verkopen tegen economisch interessante prijzen. Terpstra verkoopt veel kalveren, hij gaat prat op een kalf per koe per jaar. Alle kalveren worden verkocht, er wordt veel geïnsemineerd met Belgisch Witblauw. En ook de verkoop van slachtkoeien moet bij Terpstra lonend zijn. Onder zijn koeien zijn er met een geslacht gewicht van 450 kg. De opbrengsten van de kalveren en slachtkoeien hebben een voor de hand liggende bestemming: In de toekomst zouden ze de aankoop van vaarzen moeten dekken. Jongveeopfok past namelijk niet meer binnen het bedrijf; te duur en te weinig grond. De uitdaging voor de Terpstra’s is het jaarlijks kopen van 400 vaarzen, ‘Fleckies’ bij sterke voorkeur. Lukt dat niet, dan zal Terpstra een opfokker moeten zoeken, maar dat is van latere orde.
Ook het voeren gaat bij de Terpstra’s onconventioneel: vers gras, voederbieten en compact-TMR zijn de veranderingen die Terpstra al doorvoerde en die bij zijn motto passen: ‘Wat zich bewezen heeft vasthouden en wat nieuw is proberen’.