De Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland en Europa zijn de drie belangrijkste exporterende zuivelregio’s van de wereld. Rabobank heeft de belangrijkste trends op een rijtje gezet en zoomt daarnaast in op de ontwikkelingen in de Nederlandse melkveehouderij.
Arbeidstekort in de Verenigde Staten
De grootste uitdaging voor de Verenigde Staten is de beschikbare arbeid. Veel melkveebedrijven hebben werknemers uit Mexico, maar hier loopt het geboortecijfer terug en wordt het steeds minder vanzelfsprekend om te gaan werken in de agrarische sector. Ook de aanscherping van de Amerikaanse-Mexicaanse grenscontrole zorgt voor minder toeloop van arbeidskrachten. Door deze problemen neemt in Amerika de aandacht voor automatische melksystemen toe.
Ook de voerkosten stijgen. Grote bedrijven hebben hier minder last van doordat de kosten per eenheid voor bedrijven met meer dan 5.000 koeien lager liggen. Maar veel kleine bedrijven in het westen en oosten houden ermee op of worden opgeslokt door de grotere.
Stijgende kosten in Nieuw-Zeeland
Voerkosten, arbeidskosten, fokkerijkosten en algemene kosten zoals verzekeringen zijn de afgelopen jaren flink toegenomen. Alleen kunstmest leek achter te blijven, maar in de prognose van Rabobank zal dit aankomend jaar met de rest mee omhoog bewegen. Ook voor de toekomst verwachten zij dat de kosten in dit land blijven toenemen.
Grote verschillen tussen landen in Europa
In Europa valt het op dat de verschillen tussen de landen groot zijn. In Ierland en Denemarken lijkt er nog ruimte te zitten tussen de melkprijs en de break-even prijs, waar dit in Frankrijk, Duitsland en Nederland zeer beperkt is. Ook de marges in de twee laatstgenoemde landen zijn slechter dan die in Denemarken en Ierland. Toch zijn in Denemarken de opbrengsten uit melk de laatste vier jaar verslechtert en zijn de uitgaven aan voer relatief hoog. Dit laatste geldt ook voor Duitsland, Spanje en Frankrijk.
Ontwikkeling marges in Nederland
In Nederland heeft een melkveehouder een marge van 3 cent per 100 kilogram melk nodig voor buffervorming en doorontwikkeling. Een gemiddelde marge van boven de drie cent werd de afgelopen 6 jaar alleen in 2017 behaald.
Rabobank maakte een vergelijking tussen de 25 procent Nederlandse melkveehouders met de hoogste marge en de overige 75 procent. Hierbij sprongen de verschillen in melkprijs, voerkosten en overige opbrengsten het meest in het oog.
Categorie | Beste 25 % (per 100 kg melk) | Overige 75 % (per 100 kg melk) |
Melkprijs | €38,24 | €37,52 |
Omzet en aanwas | €2,61 | €2,25 |
Voerkosten | €10,31 | €11,32 |
Veekosten | €2,87 | €3,36 |
Teeltkosten | €1,43 | €1,46 |
Bewerkingskosten | €8,61 | €8,87 |
Overige opbrengsten | €2,22 | €1,65 |
Financieringsniveau | €1,07 | €1,24 |
Privé | €3,33 | €4,40 |
Bron: Rabobank, 2021
De conclusie uit bovenstaande tabel is dat er voor veel melkveehouders meer winst valt te behalen met goed management.
Uitbreiding verdienmodellen in Nederland
Rabobank constateert daarnaast dat melkveehouders verdienmodellen steeds verder uitbreiden. Ondernemers gaan hun melk zelf verwaarden door er bijvoorbeeld yoghurt of kaas van te maken. Door middel van huisverkoop komt dit bij de consument. Ook is er op melkveehouderijen steeds vaker verbreding te zien. Denk hierbij aan een zorgtak of productie van duurzame energie. Toch ziet Rabobank dat toegevoegde waarde bijvoorbeeld in de vorm van duurzaamheid niet altijd omgezet kan worden in een hogere opbrengstprijs.
Als laatste zijn er bedrijven die zich steeds verder gaan specialiseren in het zo efficiënt mogelijk produceren van zuivel. Andere activiteiten zoals het landwerk, worden vrijwel volledig uitbesteed. Rabobank verwacht dat schaalvergroting onderdeel blijft van deze strategie.
Nederlandse biologische melk: hogere melkprijs nodig voor inkomen
Drie procent van de Nederlandse melkveehouders is gecertificeerd biologisch. De melkprijs is door de jaren heen stabieler dan die van de gangbare melk, maar de marges staan in de biologische sector onder druk. Dit komt doordat deze bedrijven vaak kleinschalig zijn en er dus meer marge nodig is om een inkomen te kunnen generen. Tegenover de hogere opbrengsten staan dus ook hogere kosten, waardoor de marges op biologische en gangbare melkveebedrijven niet heel veel van elkaar verschillen.