Onderzoekers van het Leibniz-instituut voor landbouwhuisdierenbiologie hebben een vroeg-waarschuwingssyssteem voor stofwisselingsaandoeningen bij drachtige koeien ontwikkeld. De onderzoekers hebben fysiologische merkers geïdentificeerd, aan de hand waarvan met hoge zekerheid conclusies getrokken kunnen worden over de stofwisselingsstabiliteit van melkkoeien.
De inmiddels in de EU gepatenteerde wijze van vroeg diagnosticeren van stofwisselingsaandoeningen bij melkkoeien is gebaseerd op onderzoek naar de hartritmevariabiliteit (HRV). Dit aanpassingsvermogen van het hartritme is dus een voorspellende waarde voor stofwisselingsproblemen gebleken. Dat is terug te voeren op de rol van het autonome zenuwstelsel bij de aanpassing van de stofwisseling bij verandering van de omstandigheden, zoals in lactatie komen. Het autonome zenuwstelsel regelt onbewuste processen, zoals de ademhaling en hartslag.
Wel of geen problemen in lactatiestart?
Bij de niet invasieve bepaling (niet door de huid) van de op zichzelf staande HRV-parameter Maxline (Lmax) scoren koeien met een gezonde stofwisseling anders dan koeien die geen gezonde stofwisseling hebben. Melkkoeien met een goede stofwisselingsstabiliteit, een hoge voedingsstoffenopname en melkproductie kunnen al vier weken voor de afkalving herkend worden, alsook koeien met een verminderde stofwisselingsstabiliteit en een verhoogd ziekterisico. De melkveehouder weet al ruim voor de afkalving met zekerheid of wel of geen problemen de kop op gaan steken en kan preventief handelen.
Hartritmevariabiliteit als fokwaarde?
De hartritmevariabiliteit wordt gemeten en geanalyseerd met een door het instituut ontwikkelde gordel met elektroden en een zender. Voor de toekomst wil men automatische dataverzameling met sensoren ontwikkelen. Daarmee zou de methode ingezet kunnen worden om de veestapelgezondheid en fokstrategie op lange termijn door typisering en selectie van vrouwelijke dieren met een hoge stofwisselingsstabiliteit te verbeteren.
Bronnen: AgE. Leibniz-Institut für Nutztierbiologie
Foto’s: Leibniz-Instituut, Wilbert Beerling