Niets zo ergerlijk als het zien liggen van de maiskorrels in verse mestflatten of in het restvoer. Om te voorkomen dat het kostbare zetmeel de hele winter de kelder ingaat, is het van groot belang de hakselkwaliteit nauwgezet te volgen tijdens de oogst.
De mate van korrelverkleining beïnvloedt naast de verteringssnelheid en de zetmeelstructuur, hoewel die ook afhankelijk is van het ras, ook hoe goed een koe de maiskorrel als energiebron kan gebruiken.
Een keer controleren is te weinig
Om de hakselkwaliteit goed te kunnen beoordelen is het nemen van representatieve monster onontbeerlijk:
- Neem geen monsters van mais van de kopakkers, maar van mais die representatief is voor het perceel. Bij voorkeur van de vierde of vijfde binnenkomende silagewagen, maar dat is afhankelijk van de perceelsgrootte. Neem ook meerdere monsters per perceel naarmate het perceel groter is.
- Bij wisseling van maisras of perceel weer een nieuw monster nemen alsook bij verandering van de mate van afrijping of het drogestofgehalte.
- Ook na het herafstellen van de hakselaar een nieuw monster nemen.
- Niet representatief, maar wel belangrijk is een extra monster nemen direct na de eerste gehakselde meters om te bepalen of de hakselaarafstelling niet al bij voorbaat onjuist is.
Het monster beoordelen volgens de criteria
Is het monster eenmaal genomen, dan is juist beoordelen van de hakselkwaliteit de crux. Daar zijn verschillende methoden voor:
Met een litermaat (voor de korrel en restplant)
- Een liter representatief, vers gehakselde mais nemen (bijvoorbeeld een verzamelmonster uit één silagewagen).
- De mais op vlak oppervlak zo dun mogelijk uitstrijken.
- De korrelverkleining en de haksellengte alsook de beschadiging van het materiaal visueel controleren volgens de navolgende criteria.
Juiste korrelverkleining:
- Alle korrels zijn gebroken en idealiter in vieren of in acht gedeeld.
- In een liter gehakselde mais mogen maximaal twee niet aangebroken korrels zitten.
Net zo belangrijk als de korrelverkleining is de verwerking van de restplant. Stengeldelen waarvan de buitenste laag niet is afgescheurd of die niet verhakseld zijn, zijn slechter toegankelijk voor vezelverterende micro-organismen in de pens. Snijmais met deeltjes die qua haksellengte erg verschillen, verleiden de koe aan het voerhek te selecteren.
Juiste restplantverwerking:
- Blad- en stengeldelen zijn zover als mogelijk in gelijke lengtes verhakseld. De deeltjes zijn dus even groot. Ook de verdeling (zie tabel 1) van deeltjesgrootte over de zeefmazen van een schudbox moet constant zijn. Dus als acht procent van de deeltjes in de bovenste zeef achterblijft, dan moet dat over de hele oogst zo zijn.
- Alle stengeldelen met een grotere doorsnede dan 7 mm zijn opengereten. De buitenwad is eraf gescheurd en de deeltjes zijn zo gehakseld dat de stengelkern blootligt.
De criteria voor de restplantverwerking gelden voor zowel kort- als lang gesneden mais, maar ook voor Shredlage.
Watertest (voor de korrels)
1 liter vers gehakselde (representatieve) mais in driekwart met water gevulde emmer gooien;
- De mais met de hand meermaals onderdompelen;
- De mais wat tijd geven om weer te gaan drijven;
- Het drijvende plantmateriaal verwijderen en het water vervolgens voorzichtig afgieten;
- Op de bodem van de emmer bevinden zich nu de zware maiskorreldeeltjes. Zo is makkelijk te zien in hoeverre ze zijn verkleind.
Schudbox
- 200 gram verse (representatieve) mais in de bovenste zeef gooien;
- De schudbox in dezelfde positie vijf keer snel heen en weer bewegen; de box een kwartslag met de klok mee draaien en nogmaals vijf keer schudden. Totaal de box acht maal een kwartslag draaien (twee keer de klok rond) en na ieder kwartslag vijf keer schudden.
- De verdeling van de deeltjes over de zeven beoordelen volgens de richtlijnen in tabel 1.
Meer dan 10 procent van het materiaal in de onderste zeef verhoogt de kans op pensverzuring terwijl meer dan 10 procent van het monster in de bovenste zeef bij kort gesneden mais het sorteren door de koeien in de hand werkt.
Tabel 1. Richtlijnen deeltjesverdeling over zeven in schudbox.
Maaswijdte zeef | Conventionele snijmais (aandeel in %) | Shredlage (aandeel in %) |
Bovenste zeef 19 mm | 3 tot 8 | 15 tot 25 |
Middelste zeef 8 mm | 45 tot 65 | 55 tot 60 |
Onderste zeef 4 mm | 20 tot 30 | 22 tot 27 |
Bodem-zeef alles < 4 mm | < 10 | < 3 |
Bron: Dale (2016); Penn State University
Oogsthulp voor Shredlage
Voor het beoordelen van de verwerking van de restplant tot Shredlage is de ‘Shredlage Harvest Guide’ ontwikkeld. De kaart is echter ook bruikbaar voor andere hakselmethoden.
- Het ronde gat: Is de buitenwand van stengeldelen die niet door het gat van 7 mm passen volledig onbeschadigd, dan moeten de Cracker-walsen dichter op elkaar worden afgesteld. (fabrikantenadvies voor Shredlage: met ½ mm).
- Rechthoekig gat: passen de gespleten stengeldelen niet door het gat van 12 lang en 55 mm breed, dan moeten de Cracker-walsen evengoed dichter op elkaar worden afgesteld.
Om vast te stellen wat de optimale haksellengte is, moet het drogestofgehalte van het gewas op stam bekend zijn. Zie tabel 2. Soms zijn hakselaars al uitgerust met techniek om het drogestofgehalte vast te stellen. Zelf het drogestofgehalte bepalen van het vers gehakselde product kan met de magnetron of droogstoof. Dat duurt echter lang en is in de praktijk dus niet handig.
Tabel 2. Haksellengte aanpassen aan ds-gehalte.
Aanbevolen theoretische haksellengte
|
||
DS in vers product (%) | Conventionele snijmais (in mm) | Shredlage (in mm) |
≤ 34 | 9 tot max. 20 mm bij > 70% mais in rantsoen | 26 tot 30 |
35 | 26 | |
36 | 23 | |
37 | 23 | |
≥ 38 | 6 tot 8 mm bij < 70% mais in rantsoen | 21 |